E-mail: guus@ham-muiden.nl
Redactie en uitgave: Historisch Archief Muiden. Burg. de Raadtsingel 32, 1398 BG Muiden.Tel.nr. 029426-4922

Special

 

 

Herinneringen aan de Slag om Arnhem van Mr.Anema

Verslag van een gesprek op dinsdag 19 oktober 2004, op Amsterdamsestraatweg 22 te Muiden met de hr. drs. G.T. Anema, over de Slag om Arnhem in september 1944.

Anema woonde op de Boulevard Heuveling in Arnhem, zo ’n vijf minuten lopen van de brug af. “Ik heb de luchtlanding maar gedeeltelijk gezien. Mijn vader en ik waren bij de Rode Kruistroepen en moesten eerste hulp verlenen. We droegen een wit hemd.”

Hij werd geboren op 21 februari 1922 in Leeuwarden en was dus tijdens de Slag 22 jaar oud.

“We zijn eerst geëmigreerd vanuit Leeuwarden naar Nijmegen. Van Nijmegen verhuisden we naar Bilthoven, (mijn vader was intern accountant van een verzekeringsmaatschappij) en van Bilthoven trokken we in 1940 naar Arnhem. Mijn vader had mogen kiezen tussen Arnhem en Breda. Hij heeft achteraf de verkeerde keus gemaakt. We hadden beter naar Breda kunnen gaan, maar ja, dat weet je ook niet van te voren.”

“We woonden in een hoekhuis, een groot herenhuis. Vroeger had een rector daar gewoond. Er zaten twee verdiepingen op. Allemaal hadden we een royale kamer. We waren met z’n zessen; mijn ouders, mijn beide broers, mijn zuster en ik. Naast ons woonde een gezin met Volksduitsers. Aan de overkant van de straat woonde Raven, een onechte zoon van Prins Hendrik. Dat was algemeen bekend in die tijd. Het was een autoriteit. Hij was verwant aan de Duitsers. We zagen ook al heel gauw Duitsers daar komen. Allemaal hoge officieren.”

“Wij hielden bijen in een dertigtal kasten en woonden er rustig tot in september 1944 de luchtlandingen begonnen. Voor die tijd was bij bombardementen al de familie Hofstra omgekomen. Er was ook een “Kabelwacht” waarbij de mannen gedwongen werden, om de telefoonkabels om de zoveel meter te beschermen tegen sabotage. Je moest soms wel acht uur staan. Er waren een paar razzia’s. Wij hadden joodse vrienden op de Kastanjelaan. Bij de ergste razzia’s kwamen ze bij ons in huis schuilen. We hadden totaal geen idee dat Arnhem echt bij de oorlog betrokken zou worden.”

“Die luchtlanding kwam eigenlijk als een donderslag voor ons. Voor de Duitsers ook trouwens. Ze lagen bij Velp en Achterveld in de beukenbossen te herstellen van de gevechten in Normandië. Grote Tigertanks, een hele divisie. Die hebben later een grote rol gespeeld in de strijd. Ik fietste er wel eens langs, toen ze daar nog in het bos opgesteld stonden. We hadden contact met de Engelsen. We hebben het via, via doorgegeven, maar ze hebben er niets mee gedaan. Mijn broer is gesneuveld in het verzet, maar daar praat ik liever niet over.”

“Iedereen zat zogenaamd toen in het verzet. Ik zat in een bepaalde ploeg waar men elke keer weer de rails wilde opblazen. Ik zei: “Doe dat nou niet want dan krijg je repressailles!” Ze verdachten mij wel eens van verraad omdat ik die acties altijd weer af wees. Bij de Woeste Hoeve, met de gebroeders Scherpenzeel die Rauter neergeschoten hebben, heb ik nog één dag van te voren gesproken en gezegd: “Mensen, doe dit nou niet. Ze hebben het toch gedaan. Gevolg: 117 gijzelaars gefusilleerd op 8 maart 1945, waaronder twee van mijn vrienden. Ik heb dus zeer gemengde gevoelens over het verzet, begrijpt u. Je zat als jongere man of vrouw met een avonturenzucht. Ik ook. In die rol van het verzet voelde je je enorm. Wat er ook in mee speelde was; de vrouwen. De romantiek speelde een grote rol. Er werden allerlei plannen gemaakt. Dit moesten we doen en dat moesten we doen. We hebben ook wel een keer meegedaan aan de bevrijding van een gevangenis in Arnhem. Dat was een mooi succes. We hadden de bewakers voor ons karretje gespannen en zonder enig schot ( ik stond bij het gemeentehuis in een bepaald uniform en moest een lichtsignaal geven als er gevaar dreigde) is alles verlopen. Iedereen hield zich precies aan de instructies en weg waren we.”

“Dat soort acties sprak me aan; waar geen doden en gewonden vielen. Ook niet bij de Duitsers. Ze hebben die actie stil gehouden, misschien uit schaamte omdat ze zo in hun hemd stonden. “

“Onze voedselsituatie was tot aan de luchtlandingen bepaald niet slecht. Mijn vader kon nog wel eens iets regelen. Soms kwam er een half varken met Van Gent en Loos. In de Betuwe hadden we een stukje land waar we aardappels verbouwden. We wisten via onze buren, de Volksduitsers, die hele fijne kaarten hadden, precies hoe het er met de oorlog voor stond. Ze hadden alles bijgewerkt van alle fronten. We wisten precies waar de Engelsen zaten en waar de hoofdmacht van de Duitsers. We konden dit soms doorbrieven aan bepaalde illegale groepen. Dat was perfect.”

“ En toen kwam Dolle Dinsdag. Daar heb ik met veel plezier naar gekeken. Alles stroomde over de brug. Bij de Velperpoort werden bepaalde groepen opgevangen door de veldgendarmerie. Kerels met van die blikken platen op hun borst. Dat waren rakkers. Keihard. Al die troepen werden heringedeeld bij de Velperpoort. Die moest daarheen en die moest daarheen. Franse hoertjes zaten er ook bij, meegereden uit Normandië. Ja, ja, dat was wel een glorietijd, even.”

“Het eerste dat ik merkte van de luchtlandingen waren de zweefvliegtuigen die over kwamen. We moesten als Rode Kruishelpers in actie komen toen de kerktoren was gebombardeerd en ook de kazerne van de Gele Rijders, waar toen Duitsers in lagen. Godnogantoe; dat was werkelijk oorlog. Soldaten die riepen: Mutti, mutti! Ze lagen onder stenen en balken. Dus we hebben geholpen. Of het nu Duitsers waren of Nederlanders, dat maakte niet uit. Je hielp uit menselijke overwegingen. “

“We zijn later naar Oosterbeek gegaan en daar hebben we nog met de Engelsen gesproken. Ze hadden niet veel tijd. We hebben ze nog wel gewaarschuwd: Mensen ga nou boven over; dat wil zeggen langs het station. Onder langs de Rijnkade was je zeer kwetsbaar, want de Duitsers zaten al gauw overal op de hoge posities waar ze de Engelsen onder vuur konden nemen. De Engelsen trokken zich daar niets van aan. Ze volgden hun eigen route. Dat is heel jammer geweest. De Duitsers hadden al snel een ring om Arnhem gelegd. Ze hadden het ziekenhuis ingenomen, tussen Arnhem en Oosterbeek. Zowel Engelsen als Duitse gewonden werden er binnen gebracht. Dat was zo’n eigenaardig gedoe. Toen ze een paar dagen aan het vechten waren hoorde je om één uur een donderend schot en dan zweeg alles. De gewonden werden verzorgd, over en weer. Er werd gefoerageerd, de bakker bakte nog door. We begroeven doden, zowel Duitsers als Engelsen. Ik heb veel gewonden verbonden. Na een tijdje ging het vechten weer verder. “

“Ik was toen notaris en had economie gestudeerd. Het EHBO-werk in die tijd was puur vrijwilligerswerk. Ik zal één rottige ervaring vertellen. We werden opgecommandeerd. Op de Brouwersgracht is het hommeles. Er zijn veel gewonden. Wij naar de Brouwersgracht toe. Het eerste wat wij zagen was een ploeg EHBO-ers; allemaal doodgeschoten. Door een Nederlandse SS-divisie. Er waren vele bekenden bij; een arts die ik kende. Allemaal dood. In een garage neergeschoten. Er staat nu een monument. Ik werd razend. Ze waren allemaal in het wit gekleed en overal was bloed. Moordenaars. Maar er was een groepje gewonde militairen, dus we gingen toch weer aan het werk en werden ergens anders naar toe gedirigeerd.”

“Het is heel gek he. Ik heb ook mensen verbonden die vol bomscherven zaten. Een man op de boulevard was getroffen en zat helemaal onder het bloed. Ik heb hem overal verbonden. Na de oorlog heb ik even contact met hem gehad en daarna niet meer. Hij vertelde dat hij 35 granaatscherven in zijn lichaam had gehad. Af en toe in de nacht spookt het nog wel eens rond. De afgerukte ledematen en dergelijke… In de Schoolstraat, vlak bij de boulevard, kwam een granaat neer terwijl er mensen op straat stonden. Burgers. De Duitsers riepen: ‘ Schnell! Raus! Raus!’ Ellendig, al die doden en gewonden.”

“Je hebt geen keus. Je wordt er voor gezet. Je kiest niet in zo’n geval. Mijn vader en ik handelden. Mijn zuster niet, die kon er niet tegen. Vlak bij ons was het politiebureau. Ik kom daar op het politiebureau en een jongeman vliegt mij aan. “Help me, help me!” Dan zie je hoe iemand over de rooie kan gaan. We hebben hem maar een paar pillen gegeven om te kalmeren.”

“Het werd al snel duidelijk dat ze het niet zouden redden, de Engelsen. Op de vijfde dag kregen we een kanon in de tuin. De Hauptman schreeuwde: “Was mussen Sie hier? Ik moest mee naar boven toe om te kijken of er geen snipers zaten. Na een paar uur zei één van de Gefreiters tegen me: “ Sie haben Glück gehabt. Der Hauptmann ist Pfarrer, aber er is Alles vergessen.” (“U heeft geluk gehad, de sergeant is dominee, maar hij is alles vergeten.”) De Hauptmann had een hoop mensen doodgeschoten, vertelde de korporaal. Er zijn later twee granaten van de Engelsen in ons huis terecht gekomen, maar toen waren we er niet. We hebben aldoor in de kelder gezeten in die tijd. De Duitsers sliepen ook bij ons in de kelder.”

“Op een gegeven moment, na twee dagen vechten, kwam er een grote Tigertank de straat in rijden. Vrienden van ons die dicht bij de brug woonden hebben we daar weggehaald, want hun huis werd in brand gestoken. We zagen rijen krijgsgevangenen voorbij komen. De Engelsen maakten geen verslagen indruk. Ze marcheerden flink en rechtop. Polen heb ik niet gezien. Montgommery heeft een foute daad gedaan. Hij wilde op de kaart van de geschiedenis komen maar hij heeft de zaak sterk onderschat. De Duitsers mitrailleerden alles vanaf een wagen en maaiden de Engelsen zo weg.”

“Die Tigertank kwam uit Oosterbeek de straat binnenrijden en ging ergens staan. Een paar van die soldaten vroegen of je een wasbakje had en dat gaf je dan, zodat ze zich een beetje konden verzorgen. We zaten gewoon met hen te praten, bij die tank. Opeens kwam er een Opel aan rijden met een officier die schreeuwde: “Die Spriet ist da, schnell, schnell!” Er was weer brandstof voor de tank. Zo’n kreet vergeet je nooit. Er kwam al gauw een tankwagen aanrijden en nadat er getankt was werd de Tiger weer snel ingezet.”

“Eerst had ik wel haatgevoelens tegen de Duitsers, maar in 1947 zijn we met een studenten-delegatie naar Hamburg gegaan. Flensburg, Kiel, Noord-Duitsland. We zaten daar in het kader van de ‘ Wiedergutmachung’. Ik kwam bij een U-Botofficier in huis. We hebben er college gelopen, op de universiteit van Hamburg en ook in Kiel. We hadden een conferentie in Flensburg en daar heb ik een ‘brainwashing’ gehad. De Duitse studenten waren bijna allemaal officier geweest in de oorlog. Eén had er bij de Herman Göring SS-divisie gezeten en was daar nog trots op ook. We kwamen aan de babbel. Toen we zo spraken, dacht ik: “Als ik nou hier in Duitsland gewoond had, had ik ook gemoeten.” Eén vertelde me dat hij het heerlijk had gevonden bij de Hitlerjugend. Pas de laatste maanden van de oorlog gingen mij de ogen open. Ik zei tegen die studenten: “Weten jullie eigenlijk wel wat jullie troepen in Nederland gedaan hebben, de moord op de joden, de moord op de Nederlanders, de meest walgelijke dingen? Ze waren geschokt, diep geschokt, zeiden ze.”

“Wij hebben joden verborgen. Er zijn er twee van opgepakt en omgekomen. Ze hadden het bij ons best op de eerste verdieping en waren betrouwbaar. Buurman Raven wist het ook, maar hij heeft het niet doorgegeven aan de Duitsers. De joden gingen mee naar de begrafenis van mijn jongste broer, die op 16- jarige leeftijd aan een hartstilstand is overleden. Ze gingen mee naar Moskowa, de begraafplaats in de buurt. Na de luchtlandingen verdwenen ze. In augustus ’45 stonden drie van de joden weer voor onze deur. Twee mannen en een vrouw. Ze hadden heimwee en vroegen: “Mogen wij weer op de eerste verdieping wonen?” Dat mocht. Ze hebben er daarna dertien jaar gewoond. Ze behoorden helemaal tot het gezin. Toen mijn zwager afstudeerde en een praktijk tandheelkunde aan huis begon, zijn ze vertrokken.”

“Van de Engelsen en Duitsers die in die dagen heb verzorgd heb ik nooit meer iemand teruggezien. Ik ben één keer naar een reünie van de Slag om Arnhem geweest, maar dat was voor mij te emotioneel. Dat doe ik niet meer. Als ik al die veteranen op de televisie zie bij de jaarlijkse herdenking, dan denk ik: “Jongens, zet er een streep onder. Voor mij hoeft dat niet. Het is goed om iets te doen voor de jongere generaties. Hotel Hartenstein, daar ben ik wel eens geweest. Maar verder ga ik er niet heen. Ik houd het een beetje af. De hele oorlog en die luchtlandingen, is nog een pijn in mijn hart. Als ik weer zo’n boekje over de oorlog zie dan denk ik; jonge jongen, daar heb ik ook in gezeten. We hebben de evacuatie meegemaakt. Wij gingen naar Velp toe, daarna naar Barneveld en toen naar Soest, met karren. We móesten weg. We zijn langs het buurtschap Broek gegaan en zo verder. Via een sluipweggetje kwamen we bij Velp. Bij de Velperpoort stond die gendarmerie en die nam alle koffers en bezittingen in beslag. In Velp hebben we een tijdje bij een notaris gewoond. Daar heb ik ook weer gewonden verzorgd. Wij lagen op ons buik maar de Velpenaren bleven staan. Ze werden gewoon weggemitrailleerd toen de Engelsen kwamen. Later trokken we naar Barneveld.

“In mei ’45 kwamen we weer terug in Arnhem. We troffen een grote rotzooi aan. We hebben ons huis helemaal schoon laten maken door NSB-ers. Het was vervuild tot en met. Glas, alles was er uit. Mijn vader belde op naar een kennis in Friesland. Er kwam een ploeg van zeven man; timmerlieden, metselaars, glazenzetters, schilders. Met elkaar hebben ze ons huis opgeknapt. Dat gaf repercussies met de buren, die jaloers waren. We kregen er bijna ruzie mee. Ze wilden ook wel zo geholpen worden. Maar ja, dan hadden ze maar Fries moeten zijn. Na zo ‘n 14 dagen was het huis bijna klaar. Het huis werd gemeubileerd en verder ingericht. We verkeerden in een bevoorrechte positie.”

“Ik heb toen gewerkt in de Willem III-kazerne in 1945, in een Canadees uniform. Ik liep toen met een stengun. Dat is een slechte tijd geweest. Die periode had ik liever niet gehad in mijn leven. We waren net zo erg als de Duitsers. We lieten de gevangenen urenlang staan tot ze omvielen. Het was geen periode om trots op te zijn. Ik ben er op een bepaald moment uit gestapt en ben gaan economie studeren in Rotterdam. Eerst maakte ik een test met Bobby Slagter, een joodse jongen. Die was ook helemaal van de kaart. We zijn met een rugzak en een tentje ‘ondergedoken’ en hebben vakantie gehouden. Na mijn studie ben ik docent economie geweest, heb sociologie gestudeerd, ik heb in de Bijenkorf gewerkt, heb daar personeelswerk gedaan, tussen allemaal joden. Ik zag de ellende van de terugkerende joden, maar er werden ook veel echte joodse moppen verteld. De Duitse, de Poolse en de Portugese joden hadden de pest aan mekaar. Jesserun en Viskoper kregen ruzie met elkaar en beschuldigden elkaar over en weer van van alles en nog wat.”

“Tweeëndertig jaar geleden zijn we in Muiden komen wonen, mijn vrouw en ik. We woonden op een flat in Amsterdam, maar die werd te klein. Ik heb hier altijd met plezier gewoond. Zo ’n pracht uitzicht, ondanks twee ontploffingen op de Kruitfabriek. Prima!          GK

 

 
Did you come to my page by SearchEngine? Click here to see my WebSite...